Nabij het modderige pad,
aan de rand van het Noorderplantsoen,
staat, in scherpe schaduwen gevat,
de grijze wisent in 't groen.
Massief en vol intense kracht,
de kop strak naar de grond gebogen,
houdt hij roerloos de wacht,
hij kent angst noch mededogen.…
En dan de korhaan, de wisent,
Hun beelt’nis was al ruw geprent
Gelijk de runen in de steen.
Maar bliksemsnel gaat het al voorbij,
De dood gaat schuil in ieder ei,
Het baat noch deert, of ik juich of ween.…