Mijn rat met zachte vacht
Samen een nieuwe natie
Wij mengen ons vol vuur
Gaan vlijtig minnekozen
Het leven is van korte duur
Geen tijd voor blozen
Na ons een hele stam
Een nieuw soort bollebozen
Die deze kattenkakmadam
En haar kroost zal lozen
Zo heeft ons soort
Het rijk alleen
En planten wij ons voort
Tot duizenden-en-een
Woelratten…
Tussen de dagelijkse muizenissen heeft zich
een woelrat in haar hoofd gevestigd, zo een
die niet meer weg wil, die de taal versplintert
tot onverstaanbare klanken en de wilde blik
in haar ogen verankert, woest om zich heen
slaat, aan haar zinnen knaagt, herinneringen
loswrikt, tegen de toekomst aanhikt, hij vreet
zich een baan door haar…
Van god los maar om de kikkers
en alle kweepeer begaan, de merel
te hulp met de appels, het huis
met cement, de woelrat vol van genade
naar het leven staand, te verschrikter
gezegend als het peren regent of
pruimen, goed voor de wesp, wreed
voor de wespen, aan de kant van
de egel, de muizen, de uilen,
in twijfel om wat het leed, het gras,…
Met elke cel, met elke zenuwvezel
met alle wakkerheid en energie
niet als een papegaai of parodie
en evenmin als woelrat of als wezel
Wil ik mijn hele nucleaire wezen
de hele firma mens en compagnie
en zelfs de extra troepen der genie
sommeren in het licht van mijn synthese
Gespleten leven is verspilde tijd
dit zal van nu af antithese…