Als ik zo vrij mag zijn
welwillend en waarachtig te vragen
zonder buiten de lijn
je vermeende Goddelijkheid
te mishagen
waarom je tong van zin zo zacht
de ridder en de zwaan
zelf bedacht
niet meer, niet minder
musicerend als kleine jongen
om naam en faam…
Ik ben de wildgroei langs uw beukenhagen
Ik ben de slinkse kruiper in uw gras
Ik ben welhaast een onuitroeibaar ras
Ik ben uw diepe smart, uw jammerklagen
Ik blijf, al gaf u mij een giftig bad
Uw immer toegenegen zevenblad…
MAAR… dat ZEVENBLAD…. HRRRHHGGG..
DAT DUIVELSE ZEVENBLAD!!... STERF!
En dus pak ik mijn wapens, schoffel en schep.
Dit is een gevecht, dat alleen verliezers kent.
Overmorgen mag ik weer meer onkruid ruimen.
Mooie paarse bloemen? Tussen mijn heg??
Voor de zekerheid trek ik die ook maar weg.…
samen topten wij vele netels
en handenvol van zevenblad
we kookten alles tot een soep
op smaak gebracht met kruiden
daslook plukten wij en madelief
bessenblad en paardenbloem
molsla voegden wij daarbij
versierden alles met viooltjes
merelzang weerklonk bij ons maal
wij proefden groene Lente…
Kweek, zevenblad en woekerkruid
- Mijn tuin te krap voor hun bestaan -
Zijn op het oorlogspad gegaan.
Het buurvolk harkt en wiedt en spuit.
Ze lachen al die zwoegers uit.
Ze huppelen door die nette laan
Waar mensen met een vette baan
Tevreden wonen op een kluit.
Ze springen rond door buurmans hof.
Joechei, joechei, ’t is in de mei!…
we wieden niet,
maken distels en brandnetels tot bondgenoot,
storen ons mateloos
aan het zevenblad en heermoes
volgen slaafs onze eigen paden
en raken hopeloos verstrikt in
hagewinde en klimop
schoorvoetend banen we ons
een weg en rusten uit
op het groene bed van mos en varens
hier regeert de waanzin,
haalt wanorde, orde in
ontredderd…