stil sluipend in de winternacht
tekent ze ijsbloemen op de ruiten
wervelende wind
blaast zilvervlokken
in het rond
tikt ze warme oogleden zachtjes dicht
glazen kristallen weerkaatsten
het fonkelende licht van de maan
in schijnende ijspegels
langs haar oren
de lach op haar bleke gezicht
lijkt vastgevroren…
Zilvervlokken op het glas
worden traag zichtbaar.
In de verte gloort
de horizon als
trillende schuim.
Getuigenis van zinkende
getijden.
Individuen opeengepakt
staren naar de
verzonken planeet,
wachtend op een
veilige haven.…
En op die wanden, donkergroen,
Door zilvervlokken heen,
Vlamt amethist, robijn, sapfisch
En wemelt onder één.
o God, die zulk een wonder schept,
Wat vraagt gij 't mensenkind,
Dat voor Uw grootheid en Uw macht,
Geen woord of klanken vindt?…