Ach mijn schatteke
mijn blommeke
jij speelt zo lief
het zonneke
deelt liedjes uit
aan vreemden
leeft je leven
vervolmaakt
tussen vier lijnen
van de tegels
waar je staartjes
zijn als vlegels
en je ogen
dondersteentjes
waar je moeder
over waakt
Ach mijn zoeteke
mijn polleke
je rent je
lieve bolleke
met een glunder
door de wind…
als ge ’nen helen dag
op trot zijt geweest
het zonneke onze ruggen
verwarmt en de dijken
tegen ons uitrusten
staan daar droevelingskes
te bloeien, hun kopjes
wiegen in de zilte wind
composieten zonder blad
zij ziet mij nog geren
als we op een polleke gras
de blommekes bewonderen
zoeteke verbloemd nikske…
Zusje moet nu wiegen:
Zoeteke, slaap en droom.
Broederke, broederke mijn,
Laat mij uw moederke zijn.
Dekken zal u zusje,
Ligt ge blootgewoeld;
Kussen met een kusje
Dat ge bijna niet voelt.
Broederke, broederke mijn,
Laat mij uw moederke zijn!…