O herfstvertedering in het stille woud,
Waar bruine blaadjes rusten op de poel,
Of langzaam drijven zonder lust of doel
En bomen prijken met het som'bre goud
Waarmede 't bos om zomerscheiden rouwt,—
0 bruin-bestrooide lanen, leeg en koel,
En vale bermen, kalme mijmerstoel,
En blaad'renweb, waardoor de hemel blauwt!
Sterf rustig, zomer, prijk…
Leeg liggen de velden,
zo kaal en bloot;
de stoppelen melden
de zomerdood.
'k Hoor 't roepen van kranen,
die trekken voorbij;
een stil vermanen:
ook gij... ook gij...…
In rouwzwart groen een vrolijk plekje rood:
Een blozend dak, een gladiolusvlam,
Een rozige appel of een hanekam,
Zal dat mij troosten over zomerdood?
O tragisch traag laat vallen van de stam
Scharlaken bladen in de bruine sloot
De wilde wingerd, of in gulpen vloot
Zijn bloed, gelaten najaars-offerlam.…