Wij waren met z’n vieren opgedeeld
in natgedropen stukken. Blauw gewaaide
uren met honderden leren voeten
opgeschoven naar teerbeminde schuren.
De tweede zomeravond roept om zinnen
wij drentelen om de hoek en krentenkoek
wapperen met gele stola’s, verwijlen kort
bij Kurt voordat de volgende wolk drupt
in de nek van roggebrood en het grauw…
hoe kan ik je uitleggen
zelfs met ogen van vertrouwen
welke vorm ik geef aan mijn
onvatbare wolken
ik wil ze letter
na letter neerleggen
in een speelse lijn voor je tekenen
zelfs de kleuren verzamelen waarin
ze verbonden kunnen dansen
ik schrijf en schrijf
de vlinders op mijn huid
streel wind in zomerzinnen
dicht vergeten rozen dichter…
meeuwen
zo wit als zilverzand
een V-formatie vliegers
verjaagt de winterkou
met zuiderzonnewarmte
vanuit een hemels blauw
het bruisen van de golven
die breken op de kust
het ruisen van de harten
die ademen naar rust
waar komen al die spetters
die glinsteren vandaan
hoe wuiven warme golven
wat stilt een oceaan
en wat schenkt zomerzinnen…