Gezeten aan de rand der sloot
het klein gewriemel
der insecten schouwend
zo ogenschijnlijk zonder doel
-`t insect zo nietig en zo klein
zij vraagt niet wat het nut kan zijn
van `t zwoegen deze dag
maar doet wat ze vermag-
wordt ik bewust van het
zinloos lijkend gekrioel
van `t eigen steeds terugkerende
verliezer zijn gevoel
dan komt…
rennen ze door m'n kop
Miljoenen gedachten, uit het niets
Niet te stoppen
Nooit rust in die kolonie, altijd rennen
Door elkaar, over elkaar, buitelend
Springend van de hak op de tak
Stomme mieren, gedachteloos rennen ze rond
Ik wou dat ik ze kon vangen
Ik zou ze zo graag voor altijd vernietigen
Ze blijven komen 7 dagen per week
Onafgebroken gewriemel…
'k Weet het nog steeds niet
Ik was er niet bei
'k Word ook niet goed
In zo'n legbatterei
Ik leef om te sterven
Voor 'n ei om te verven
Geen donsgeel gewriemel
Eerst ik, morgen gei
Maar wie is er eerder
Het geel van het kuiken
De kip of het ei
Ach welnee, allebei
........VROLIJK PASEN.........…
reis de wereld over
pas niet op de hond
nu de nachten lengen
brengt een bril uitkomst
schrijf het gewriemel op
het gevoel van slijten
en trek de gordijnen dicht.…
Maar wee dit aartsontaarde aarsmoeras
waar niemand ooit zijn blote kont kan keren
door het gewriemel in het misgewas,
opdat de stille stoelgang vast stagnere.
Een weldaad dat een tyfusbiotoop
als deze naar de kloten kwalmt; een zegen,
‘t eschatologische van deze sloop
met Lilith aan het hoofd der hellevegen.
Conclusio.…