Dionyzos-Studiën III
Nu, lachend, speuren mijn begerige ogen
Naar iedre sater, die ik, marmer zie,
Beschonken, neergezonken op één knie,
De wijnzak drukkende; dra zat gezogen,
Loert naar een nymf hij met zijn scheel gespie:
Zijn dronken vingers bootsen, lustgebogen,
Krambevende haar lichaam na: gedogen
Zal hij het nooit, dat zij hem snel ontvlie.
Zijn lach grijnst breed; zijn spitse oren trillen,
Zijn lippen, droesemrood nog, zouden willen
Haar lippen bijten met zijn dronken zoen.
In 't marmer is zijn wil veronverwrikbaard;
Hij weet - en van voldoening spitst zijn sikbaard -
Dat Dionyzos haar geen hulp zal doen!
Inzender: Redactie, 16 maart 2024
Geplaatst in de categorie: drank