Credo
Ik stut de hoop van mijn gemoed
Met mijn geloof in God de Vader,
Almachtig en volkomen goed,
Die hemel, aarde en zee te gader
Hun wezen gaf. Ik rust meteen
Op Jesus, boven zijn genoten
Gezalfd, des Vaders Zoon alleen,
Van eeuwigheid uit Hem gesproten,
Ons aller Priester, Vorst en Heer
En Leraar, waardig prijs en eer :
Die, in de tijd ook, door de kracht
Des Geests, die heilig is, ontvangen
Uit Davids koninklijk geslacht,
Na aller vaderen verlangen,
Geboren werd uit ene Maagd,
Maria: zonder schuld moest lijden,
En voor Pilatus’ stoel gedaagd
In ’t end benauwd van alle zijden,
Aan ’t kruis de bittere doodsnik gaf;
Gesloten werd in ’t nare graf;
Ter helle daalde; wederom
Ten derde dage, van ’s doods keten
Ontbonden, naar de hemel klom,
Daar Hij in glorie is gezeten,
Aan ’s Vaders rechte hand; wiens macht
Het al bestiert door zijn vermogen:
Vanwaar men Hem ten oordeel wacht,
Als rechter in des hemels bogen,
Om uit de wolken, zijne troon,
Te scheiden levenden en doôn.
‘k Geloof (waarin mij God versterk)
Ook in de Heilige Geest vol vrede :
De heilige Katholieke Kerk,
Der Heiligen gemeenschap mede :
Vergiffenis van alle kwaad :
Verrijzenis van vlees en âren ;
Het leven in volkomen staat,
En niet bepaald van tijd of jaren.
Dit is ’t Apostelijk geloof.
Dat niemand ons hiervan beroof.
Vondelbrevier
Schrijver: Joost van den VondelInzender: adm, 27 januari 2006
Geplaatst in de categorie: religie