DE VERLATENE
Eens had ik bloemen lief en was om ’t springen
Van beekjes blij zoals een eenzaam kind;
En dromend zocht, en onder spel en zingen,
Ik ’t leven door naar wat ik nimmer vind.
Mijn waarheid zocht ik en ik droomde een logen;
Om ’t eigen zelf heb ik mij zelf bedrogen.
Ik heb verlangd naar lippen die mij kusten,
Naar ’t lachen van een diep geliefde mond;
Aan ’t hart der vreugde wilde ik eindloos rusten,
Één lust mijn leven en één enkle stond
Waarin een vreugde-god zijn eeuwige dromen
Verwerklijkte tot levende fantomen.
Ik heb verlangd te lijden en mijn dagen
Met rouwend wenen om mijn leed vervuld;
Een gans heelal van weedom moet ik dragen,
Ik was een god van smarten die zich hult
In ’t rood gewaad van menselijke zonden
En ’t heerlijk hoofd met doornen heeft omwonden.
Ik heb verlangd en was van liefde dronken;
Der eeuw’ge schoonheid wist ik mij gewijd;
Mijn handen beefden en mijn blikken blonken
Wanneer ik bad tot uw almogendheid,
Mijn muze die mijn doodziek hart het leven
En ’t leven schoonheids weerschijn hebt hergeven.
O Hart dat nu van alle troost verlaten
Noch trots, noch deemoed noch devotie voelt;
Dat niet meer liefhebt en niet meer kunt haten,
Noch weet waarheen dit eenzaam dromen doelt;
Uw zin en waanzin bei hebt ge verloren;
Wat ge verlangt is dood, of ongeboren.
Verzen (1905)
Schrijver: Nico van SuchtelenInzender: Redactie, 30 december 2021
Geplaatst in de categorie: eenzaamheid