DE NAVOND KOMT ZO STIL
De navond komt zo stil, zo stil,
zo traagzaam aangetreden,
dat geen en weet, wanneer de dag
of waar hij is geleden.
‘t Is avond, stille... en, mij omtrent,
is iets, of iemand, onbekend,
die, zachtjes mij beroerend, zegt:
'‘t Is avond en ‘t is rustens recht.'
De bomen dragen gans de locht
vol groen, nog onbestoven;
en ‘k zie, zo dicht hun blaren staan,
nog nauwlijks deur de hoven;
‘k en hore niets, al om end om,
van ‘t zoetgekeelde vogelendom,
‘t en zij, het donker loof beneên,
de nachtegaal zijne avondbeên.
Hij zingt! Ach, wist hij zelf hoe schoon
hij zingt! Het is onwetend,
dat zingend hij mijne oren boeit,
en aan zijn kele ketent.
Ach, wist hij ‘t gene ik wetend ben:
dat dankbaar ik toch wete en ken
wie hem zijn tale, en mij daaraf
‘t genoegen en ‘t genieten, gaf!
Hoe lieflijk zingt hij! Maar, wat hoor
eensgangs ik ginder gekken?
Wat is ‘t, dat her end weder her
verergerend gerrebekken?
Och, vorsenvolk, in ‘t waterwied,
houd op! En stoor de stilte niet:
laat horen mij dat leutig slaan...
En, kwelgediert, houd op voortaan!
Heb daar!... Het speit, de steen rondom,
en, uitgestrekter schenen,
zijn al de vorsen, diepe in ‘t goor,
in ‘t zwijgend goor verdwenen!...
Eilaas, de nacht en ‘t donker zijn
bezitten nu de zanger mijn:
noch nachtegaal, noch ruit noch muit,
en hore ik meer... ‘t is uit, ‘t is uit!
----------------------------------------
navond - avond
geleden - voorbijgegaan
mij omtrent - in mijn omgeving
dragen... vol - vullen met
locht - lucht
deur - door....heen
om end om - in de omgeving
het donker loof beneên - onder de donkere bladeren
daaraf - daarvan
eensgangs - opeens
dat her ... gerrebekken - dat telkens weer uitdagender kwaken
vorsenvolk - troep kikvorsen, kikkers
heb daar - pak aan
speit - spat
uitgestrekter schenen - gestrekte poten
goor - modder
noch ruit noch muit - geen enkel geluid
Tijdkrans I (1893)
Schrijver: Guido GezelleInzender: jos zuijderwijk, 16 februari 2006
Geplaatst in de categorie: natuur