X. Oktober, sloper van mijn streven
Oktober, sloper van mijn streven en mijn hopen,
uw moker is van lood
die weegt ter lome leên me en houdt mijn nek gestopen.
Oktober; en uw aêm, mijn lammer lijf beslopen,
Oktober, maakt mijne ogen groot.
Van alle spel geweerd de blijde zomer-kieten,
en te aller rust gekeerd;
verlaten alle luste’ en die me zelf verlieten,
Oktober, - als een kaan in roerloze avond-rieten
ten zwoele avond zwart gemeerd:
zó, van uw trots bevaên en eigen slaap geslagen,
ligt lam mijn leven thans;
waar nog mijn nimmer-zatte blik, vol hankre vragen,
alléén, Oktober, volgt, op vreugde en vrees gedragen,
des levens eeuwge kenter-dans.
En ‘k zie, - daar ‘k moede en wrak in uw gedein verloren,
mijn eigen weze’ ontvliê;
terwijl, van eigen dood gedoopt tot eigen gloren,
verstard, mijn bredere oge’ uw weelden zien geboren, -
O Leve’, uw stervens-harmonie…
En ‘k zie – gepaard voor ’t bukkend juk de schonk’ge juchten,
Oktober, en ’t gepeil
van ’t stijgend hoornen-stel gesteld aan gulden luchten, -
uw statig stiren-span dat breekt zijn bronstig duchten
In stampe’ en snuiven en gekwijl;
uw schoftig span dat kromt en krimpt zijn kreukge nekken,
en, traag, uw wagen voert;
wen (waar, de blikken schuin, en schuin de slijmge bekken)
ze uw vol-geladen vracht van vruchte’ en vrouwen trekken,
gij, lustloos starend, niet en roert;
ten volle wagen, daar de bronzen peren dragen
in mand aan mand die gaapt;
ten wagen daar de vloed der druiven stort; ten wagen
daar duistre huiden ’t luid gesnork der saters schragen
en ’t goud der zonnge vrouwen slaapt;
Oktober, en waar gíj en roert, die de oude landen
al schaad’wend over-schouwt,
uw loden moker moede onder uw hete handen,
En in uw aêm-gesnuif het huiveren en branden
Van ’t aller-laatste zonne-goud…
De Rei der Maanden (De Gulden Schaduw 1905-1909)
Schrijver: Karel van de WoestijneInzender: Redactie, 1 oktober 2019
Geplaatst in de categorie: jaargetijden