O DOOI-WIND
O dooi-wind, dooi-wind, dooi, o wind, o dooi!
Gij die van ’t zuiden aanvliegt, maak, o maak
Dat al, wat stokte, weer op gang geraak’,
Dat al wat dor is, word’ weer mooi!
- Ik ruik de geur alreê van gras en hooi
Uit gras en zooi – en dat weer ’t al ontwaak
Tot nieuwe muziek en zangerig vermaak,
Dat ook ikzelf uit kille koude ontdooi!
Ik zie u vliegen voor de grauwe maandag
In wilde jacht van draderige wolken,
Al voort, al voort – wat is het dat u jaagt?
Hoe lief dat gij verlaat de blauwe baan
Der zuider zee, tot troost der noordse volken,
En lokt u niet wat gij in ’t zuiden zaagt?
Verzen (1920)
Schrijver: Hein BoekenInzender: adm, 31 januari 2007
Geplaatst in de categorie: natuur