DOODSSTRIJD
Ik lig zwaar en verminkt in een hoek van de nacht,
weerloos en blind: ik wacht
op de dood die nu eindelijk komen moet.
het paradijs is verbrand: ik proef roet,
dood, angst en bloed.
ik ben bang, ik ben bang voor de dood.
ik kan hem niet zien,
ik kan hem niet zien,
maar ik voel hem achter mij staan.
hij is misschien rakelings langs mij gegaan.
hij sluipt op zware geruisloze voeten onzichtbaar
achter het leven aan.
hij is weergaloos laf:
hij valt aan in de rug;
hij durft niet recht tegenover mij staan;
ik zou zijn schedel te pletter slaan.
ik heb nu nog, nu nog, een wild ontembaar
verlangen naar bloed.
Eerste periode IV (1919-1926)
Schrijver: Hendrik MarsmanInzender: adm, 19 februari 2007
Geplaatst in de categorie: oorlog