inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1802 - 1868

poëzie (nr. 1.068):

De engel en het kind

Een Engel blikte in ’t wiegje neer,
En vond in ’t hemels aangezichtje
Van ’t schuldeloos en sluim’rend wichtje,
Als in een beek, het zijne weer.

O (sprak hij) liefje! mij gelijk!
O! Ga met mij naar hoger sferen!
Wij zullen samen God vereren
En zalig zijn in ’t Hemelrijk.

Volkomen vreugd heerst niet op aard,
Daar heeft ook ’t heil zijn ongenuchten:
De blijdschap gaat vermengd met zuchten,
De wellust met berouw gepaard.

Daar woont de kommer op elk feest:
Daar zijn nooit onbewolkte dagen
Een waarborg tegen onweersvlagen:-
Daar is nooit waar geluk geweest.

Hoe, zoude een bitt’re tranenvloed,
Die blauwende oogjes eens ontluist’ren?
Zou ’t leed de reine glans verduist’ren,
Die ’t effen voorhoofd blinken doet?

Neen! met mij, eer gij zwoegt en lijdt,
Naar d’onbeperkte trans gevlogen!
De Algoedheid scheldt uit mededogen
U al uw verd’re dagen kwijt.

Uw afzijn bare aan niemand leed!
Neen, schoon ge uw adem laat ontglippen,
Vloei de eigen danktoon van elks lippen,
Die uw geboorte vloeien deed.

Dat hier geen voorhoofd somber zij;
Want o! de laatste dag des levens,
Is hij niet de allerschoonste tevens,
Wanneer men rein is, liefje! als gij?

En de opgetogen Engel vlood
Met brede vlerk naar hoger kringen,
Om ’t Hallel voor Gods troon te zingen.
- Ach! moeder! ach, uw kindje is dood.

-----------------------------------------------
trans - hemeltrans, hemel
hallel - lofzang (daarvan afgeleid: halleluja)

Schrijver: Jacob van Lennep
Inzender: Redactie, 17 juni 2007


Geplaatst in de categorie: religie

3.0 met 9 stemmen aantal keer bekeken 2.091

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)