inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1835-1894

poëzie (nr. 16):

DE FRIESCHE POËET IV

IV


Hoelang de gezonken poëet wel
Bewustloos gelegen heeft,
Dat zou ik niet kunnen zeggen.
Genoeg, — de man herleeft.

Hij heft de gevoelvolle blikken,
Maar twijfelt schier aan hun trouw;
Vlak toch tegenover zich ziet hij
Een wonderschone vrouw.

Haar gitzwarte lokken golven
Langs een voorhoofd van elpenbeen
Over leliewitte schouders
En een sneeuwblanken boezem heen.

Haar wenkbrauwen buigen zich prachtig
Boven oogen van lazuur,
Beschaduwd door zware wimpers
En tintlend van prettig vuur.

Een neusje, Venus waardig,
Scheidt haar wangen, wier zachte gloed
De rozen beschaamt, maar voor 't blosje
Van haar lipjes nog tanen moet.

Ivoren tandjes glinstren,
Zoo vaak haar mondje lacht;
En de mollige kin bergt een kuiltje,
Dat stil naar een kusje smacht.

Snikken en Grimlachjes(1867)

Schrijver: Piet Paaltjens
Inzender: J.S., 4 november 2001


Geplaatst in de categorie: literatuur

2.0 met 12 stemmen aantal keer bekeken 1.736

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)