inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1808-1858

poëzie (nr. 1.115):

Proeve van dichterlijke waarnemingen

't Is een onwederlegbre waarheid.
- T.J. Kerkhoven.

Een onwederlegbre waarheid
Is het, dat bij middag klaarheid,
De avond zelden duister spreidt;
Daarentegen biedt het duister
Ons zeer zelden zonneluister;
Dit is zelfs een duidelijkheid.

Zo kan men, op de dag van morgen,
Niet meer voordien van gistren zorgen,
En ook niet fluiten als men eet;
En, waar geen bel is, ook niet bellen;
En in persoon geen brief bestellen,
Als men 't adres der brief niet weet.

Zo ziet men zelden ijzer drijven,
Of in koud water gloeiend blijven,
En evenmin een veldkonijn
Een hokkeling naar binnen slikken;
Of 't beestje (zal 't niet daadlijk stikken)
Moet groter dan een koebeest zijn.

Zo kan men haast voor zeker zeggen,
Dat, wie zelf eieren kan leggen,
Geen haan of kippen heeft van doen;
Tenzij zijn kiese disgenoten
Zijn huisbak onbeleefd verstoten
En 't ei verkiezen van een hoen.

Zo ziet men eer een zwerm van muggen,
Dan kemels met gebulte ruggen
In zwermen vliegen om de kaars;
Zo worden, aan de rand der sloten,
De reigers, met hun langen poten.
Zeer zelden opgeslokt door baars.

Zo is de zevende verdieping
Vrij van verzakking en van zwieping,
Als men maar één verdieping heeft;
Zo zal een eerlijk man zijn kiezen
Nooit op zijn derde jaar verliezen.
Als hij maar dertien weken leeft.

Zo zou ik bijna durven zweren,
Dat kinders in de lange kleren
Meest korter zijn dan hun japon;
Zo slaat men aan een rieten hengel
Veeleer een worm aan dan een Engel;
Gesteld dat m' Englen krijgen kon.

Zo schenkt men zelden worst uit kruiken,
Of witte wijn uit palingfuiken,
Of rode uit een lege fles;
Zo snuift men zelden uit zijn schoenen.
En snijdt geen messen met kapoenen,
Maar meest kapoenen met een mes.

Zo ziet men aan de onzichtbre transen
Geen morgen-avond-weerschijn glansen,
Geen regenachtig ijsgareel;
Zo zal de toon der boskoralen
Geen briesend strijdros achterhalen
Bij 't schel geluid van Filomeel.

Laat vrij de hel dan zinloos woeden,
De hemel in de pekelvloeden
Zich storten van der Alpen kruin;
Ons lacht de gouden zonneregen
In 't druivenat der perzik tegen
En voert, langs ongenaakbre wegen,
Ons naar 't gewest van smart en zegen.
Naar 't ontoegankelijk 'Woestduin'.

Schrijver: Gerrit van de Linde
Inzender: Redactie, 18 oktober 2007


Geplaatst in de categorie: literatuur

4.0 met 6 stemmen aantal keer bekeken 1.446

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)