Psalm 131
Een psalmliedt Davids
1.
O Heer, mijn hert' en is niet hoogh',
Ick heb oock gheen hooveerdich oogh':
End' stae niet hoogh' noch onverschaemt
Na grootersaecken dan m'en taemt.
2.
Ick houd' voorwaer mijn sinnen stil,
End' speense van haer lust end' wil,
End' houd' mijn hert' alsoo vercleendt
Als t'jonck kindt dat de moeder speent.
Ben ick niet als een kindt, het welck
De voester speent van hare melck,
Soo moet ick van nu rechte voort,
In mijn ghebet zijn onverhoort.
3.
Dat Israel vry hop' end' wacht,
Op Gods des Heeren groote macht,
End' op zijn ontfermherticheyt,
Van nu tot inder eewicheyt.
Moderne versie:
Een psalmlied van David
1.
HEER, niet trots is mijn hart,
Niet hoogmoedig mijn blik,
Ik zoek niet wat te groot is
Voor mij en te hoog gegrepen.
2.
Nee, ik ben stil geworden,
Ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Als een kind op de arm van zijn moeder,
Als een kind is mijn ziel in mij.
3.
Israël, hoop op de HEER,
Van nu tot in eeuwigheid.
Het boeck des Psalmen Davids (1580)
Schrijver: Marnix van Sint AldegondeInzender: adm, 31 oktober 2007
Geplaatst in de categorie: religie