De eerste psalm
Dit is eene bescryvinge van het leven der vromen, ende eene aenvvysinge van haere gelucsalicheyt: also den onvromen ende godloosen alle ongeluc vvort toegeseyt.
1.
Die niet en treed't inder god'loosen raet,
Oft op den wech der sondaers niet en staet
Noch op den stoel der spotters is geseten,
2.
Maer heeft zijn lust in s'Heeren Wet te weten,
End' ouerleght de selue dach end' nacht,
Die mach te recht voor salich zijn gheacht.
3.
Een sulcke man sal wesen als een boom
Die staet en groeyt neuens een' waterstroom,
End' t'syner tijdt sal schoone vruchten draghen
Wiens groene loof en rijst tot gheenen daghen.
Want al wat hy neemt voor oft wilt bestaen
Daer sal gheluck end' goede spoet toeslaen.
4.
Maer ten sal soo der goddeloosen schaer
Ghewis niet gaen: maer sullen all' te gaer
Syn als een kaf dat stercke winden dryuen.
5.
Dies geen god'loos' int oordeel staend' en blyuen
Noch sondaers stout vertoonen haer aenschijn
Onder de ghen' die vroom end' oprecht zijn.
6.
Der vromen wech is Gode wel bekent:
Want hy steed's heeft een ooghe daer ontrent:
Maer t'god'loos volck met hare schalcke laghen
Al wat sy doen end' daer sy vast na jaghen
Sal gants vergaen, end' in seer corte stondt
Met spot end' schand' verderuen inden grondt.
Huidige versie
1.
Gelukkig is de mens
die niet meegaat met wie kwaad doen,
die de weg van zondaars niet betreedt,
bij spotters niet aan tafel zit.
2.
maar vreugde vindt in de wet van de HEER
en zich verdiept in zijn wet, dag en nacht.
3.
Hij zal zijn als een boom,
geplant aan stromend water.
Op tijd draagt hij vrucht,
zijn bladeren verdorren niet.
Alles wat hij doet komt tot bloei.
4.
Zo niet de wettelozen!
Zij zijn als kaf
dat verwaait in de wind.
5.
Wettelozen houden niet stand waar recht heerst,
zondaars niet in de kring van de rechtvaardigen.
6.
De HEER beschermt de weg van de rechtvaardigen,
de weg van de wettelozen loopt dood.
Het Boeck der Psalmen Davids (1580)
Schrijver: Marnix van Sint AldegondeInzender: adm, 18 april 2008
Geplaatst in de categorie: religie