Wit hing en stil...
Wit hing en stil de dauw over de weiden. –
Onwereldlijk, onwezenlijk, een schim,
Stond, hoog, in ’t west wit licht boven de kim. –
Niets werk’lijks was er meer, niets dan wij beiden.
En op die heuvel, op die bank van ons,
Boven de dauw, zaten we als op een eiland;
En ’t wit doorschijnend licht, het witte weiland
Leek stilte; en de stilte was als dons.
Boven de wereld zaten we; en we schrokken,
Als om ons in besliste vaart een tor
Een kromme draad trok van donker gesnor,
Wegbuigend in dempende nevelvlokken.
Jouw haar, rood in de schem’ring, aaide ik glad:
Mijn ziel was in mijn lippen en mijn handen,
En deed mijn handen en mijn lippen branden
Op jou, die ik het diepst heb liefgehad.
Inzender: adm, 24 mei 2018
Geplaatst in de categorie: natuur
Ik denk dat de ik en zijn geliefde in hun bovenwerelds samenzijn af en toe gestoord worden door een tor die "in besliste vaart" (niet weifelend/vastberaden vliegend) als het ware een kromme draad van geluid - donker gesnor - om hen heen trekt. Het geluid verdwijnt/wordt gedempt in mistflarden. Twee werkelijkheden zijn hier in conflict: die van de donker snorrende insnoerende tor, en die van hun wit, stil en ontstegen samenzijn. Dat soms moeilijk samengaan van de dagelijkse werkelijkheid met de verheven ideale werkelijkheid zie je ook in een van zijn bekendste gedichten met de beginregel: 'k Ben Brahman. Maar we zitten zonder meid. (Ik ben dan wel (God)delijk, toch doet zich het probleem voor dat we geen dienstmeid hebben).
Hopelijk heb je er wat aan om dit alsnog te lezen en geniet je nog steeds van mooie gedichten.
Ik vind dit een erg mooi gedicht, maar kom er niet uit wat J.A. dèr Mouw bedoelt in de derde strofe. Heeft iemand enig idee wat hij bedoelt met 'we schrokken als om besliste vaart een tor een kromme draad trok van donker gesnor'?
Het zou mij erg helpen!
Tessa