Heimelijk verlangen
Die man lijkt mij godengelijk te wezen,
Die van tegenover gezeten toehoort
Hoe gij vlak nabij in uw zoete stemval
Over en weer praat
En verlangenstekelend lacht, wat noodschiks
In mijn borst het hart mij in angsten opjaagt;
Immers amper zie ik U aan - geen woord meer
Laat zich verklanken,
Maar mijn tong blijft star en gebroken; aanstonds
Onderloopt een sijpelend vuur mijn leden,
Niet meer kan ik zien uit mijn ogen, gonzend
Suizen mijn oren;
't Vocht breekt me alzijds uit, en van top tot tenen
Vangt mij beving, valer dan gras verbleek ik;
Nog een ogenblik, en in alverbijstring
Voel ik mij sterven.
Inzender: Redactie, 28 mei 2018
Geplaatst in de categorie: liefde