inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1836 - 1923

poëzie (nr. 1.262):

De dichter

Hij stond voor de spleet van zijn venster,
In ’t zonnig middaguur,
En keek naar de bloeiende fruitboom,
Aan de overkant op de muur.

Wat mocht hij daar bespieden,
Dat al zijn aandacht nam?
Het was een kleine vogel,
Die telkens wederkwam.

Hij droeg in zijn bek een halmpje,
Een graspijl, een paardehaar,
En vlocht die tussen de twijgjes
Tot een nestje wonderbaar:

Hij brengt zijn bouwbehoorten
Van alle kanten aan;
Hij zoekt langs grachtjes en wegels;
Zo hebben wij steeds gedaan.

Niets is ons onbeduidend,
Wij zamelen ’t al bijeen,
En scheppen wonderbeelden
Uit kleine nietigheên.

Gedichten (1870)

Schrijver: Virginie Loveling
Inzender: adm, 9 maart 2009


Geplaatst in de categorie: literatuur

3.0 met 5 stemmen aantal keer bekeken 1.790

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)