Mijmering
Vóór ik haar had gezien, was dof en koud
De zomerse natuur, zo warm en licht, -
In 't beekgeruis hoorde ik geen stille kout,
Voor mij was bloem noch star een zoet gedicht;
Haar lief te hebben, werd mij tot een plicht,
Toen ik haar 't eerst en lang had aangeschouwd, -
Elke ademtocht was slechts aan háar gericht, -
Zij scheen me éen enkel wezen, duizendvoud:
Zij was, veelvuldig mededogend, éen:
Een klaar verstand streek over diep gevoel,
Gelijk een vlotte beek langs bloemen heen;
Zij, waardig duizend zielen aan te biên,
Worde aan de waardigste ten levensdoel!
Ik zei vaarwel: ik zal haar wederzien!
Inzender: Frans Roos, 28 november 2001
Geplaatst in de categorie: liefde