Voor een natuurdichter
De dagen van de zomer zijn getogen
De jeugdpracht van de blâren vergaan,
Hun gouden tover is nog troost voor de ogen
Maar weldra zullen naakt de bomen staan.
Hoe is op deze dag mijn hart bewogen,
Dat mart in ’t bos en wil er niet vandaan,
Het weet de pracht dier zuilengang en bogen
En uchtendlucht aan ’t einde van de laan.
Nog is de droom niet uit mijn hart geweken,
Hoewel het weet, het loof der bomen dunt…
De herfst gaat goudend rond door stille streken,
Zolang zijn wil nog een schoon rusten gunt.
Al goud en zon zover mijn ogen dwalen,
Leve die pracht in zangen en verhalen.
Johanneskind (1907)
Schrijver: Joannes ReddingiusInzender: adm, 7 september 2009
Geplaatst in de categorie: jaargetijden