Ik lag alleen
Ik lag en weende om dromen, die vervlogen
Als kussen van een mond, nu koud en bleek,
En dat de godheid mijner ziele bleek
Stof als ik zelf en al mijn liefde logen.
Toen ’s levens zware sluier scheurde en week
En eindloos licht sloeg me in de ontluikende ogen,
Waaruit Hijzelf mij daagde, die gebogen
Voor de aâm der eeuwigheid als riet bezweek.
Maar liefdevol, bij ’t lofgeruis der snaren,
Hief mij Zijn hand in ’t eeuwigvolgend koor
En ‘k zag dat allen als zijn dienaars waren:
Zij zijn bereid; Hij treedt hen heerlijk voor,
Die naar zijn godengang bewondrend staren
En zingen schrijden in zijn glanzend spoor.
Verzen (1894)
Schrijver: Willem KloosInzender: Redactie, 13 oktober 2019
Geplaatst in de categorie: religie