Het dal
Zie 't wijde dal, in zachte sluimering verzonken,
omsluierd van het dikkend duister, - eindloos ver,
geruisloos, lichtloos, als van d'avondwijn nog dronken.
Ginds pinkt, verdooft, pinkt weer één pinkelende ster.
"Pâle étoile du soir, messagère lontaine,"
zo zingt ons zwellend hart de grote zanger na;
is 't mooglijk dat uw oog van reine ontroering wene,
daar ik u, bevend, smeke om liefde en om gena? -
hier, vóor 't geruisloos dal, waar al ons dromen treden,
alwaar, met licht gelaai, de zomerzoelte speelt
en wondre dingen wekt uit die verborgenheden, -
als ongewisse glans, uit duisternis geteeld,
als een verloren glimp van 't laatste zonnegloren,
die nog, in volle nacht, én klaarte én wisheid meldt, -
als iets dat eens verging, als ware 't nooit geboren,
en, voor één enkle stond, nog halvling bovenwelt....
O grievend zoet gevoel, - o wee en wellust tevens!
genot van 't vol gemoed in mateloze pijn!
O ongenoegzaamheid in 't eindloos zalig-zijn
van wie zich mens voelt in de hoogste graad des levens
en in géén menselijk hart vindt liefde of wederschijn!
O laat mij knielen, laat mijn eeuwge ziel geloven
in de eeuwge goedheid die uit gans uw wezen straalt;
stort hoop mij in het harte om nimmer te verdoven
en kracht in wisheid, door geen schemering bepaald.
Dan klaart de duisternis, waarin ik machtloos strijde,
'k schud van mijn voet het stof der vreemde wegen af,
en wat mij verder lokke, en wat ik verder lijde,
rein is dat lijden dan....
------------------------- - en Rust daalt over 't graf.
Inzender: Redactie, 5 januari 2010
Geplaatst in de categorie: psychologie