Avond aan de Amstel
Een rand van flauwend rood omzoomt de kimmen;
Hoog wijkt de lucht in eindloos ambergrauw;
De vlakte zwijmt; de vochte neevlen klimmen,
En overvloeien de landouw.
Zij glijen voort waar, 't laatste licht weerstralend,
De wereldstad, de bruid der waatren, troont;
Haar huizenrijen nog met rooskleur pralend,
Haar koepels nog met glans gekroond.
Haar schoot ontweld, stuwt d'Amstel door de golven
Der nevelzee zijn zwellend zilver heen;
Zij, reeds de voet in 't wazig dons bedolven,
Beurt statiger de forse leên;
En windt zich gloedkoralen om de slapen,
Hecht glorend goud aan kleed en gordelzoom...
Haar Amstel, door haar vlammentooi herschapen,
Schijnt vuur te wentlen in zijn stroom.
Zwart poost de nacht en alles schuilt in duister.
Niet zij! - Omhoog getild ten horizont,
Omhuift ze 't stille land met grootse luister,
En waakt, en beidt de ochtendstond.
Inzender: Redactie, 9 maart 2010
Geplaatst in de categorie: woonoord