inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1881 - 1930

poëzie (nr. 3.791):

DE VIER KAMERADEN

Ik zit aan mijn tafel in de werkersbuurt
de lucht is grauw, het licht is stil, dood-grijs:
wat kinders en een orgel klagen droeve wijs
omhoog, 't is of de dag al eeuwigheden duurt.

Ik zit aan mijn tafel, rondom mij zijn stil
drie schamele gestalten zwijgend neergezeten,
zij zijn mijn kameraden lang reeds, en zij weten
dat 'k vrij hen bij mij duld, niet angstig voor hen ril.

Links van mij zit de zorg, de maagre handen in het vale haar
de ogen brandend en van bloedstralen doorlopen,
de lippen dichtgeklemd en heel 't gelaat bekropen
van 't grauwe baardhaar: leent op zijn armenpaar.

Rechts van mij zit de ziekte, een vale jongeling,
het bleke vel op uitgeteerde kaken,
ogen die even nog, als doffe sintels blaken,
het hoofd op maagre borst, in doffe mijmering.

en over mij leent zacht en zonder spreken
mijn dode lief, en lacht mij troostend toe:
haar mond is slap, haar ogen schijnen moe
haar haar is war, haar wangen zijn zo bleke.

Zo zitten wij en wachten, vier stille kameraden
mijn lief kijkt mij zo troostend, zo lieflijk in 't gezicht:
de avondschemer grauwt en legt zich dicht
rondom ons, als donkre grauwe dodenwaden.

Immortellen, Bussum(1912)

Schrijver: Salomon Bonn
Inzender: Redactie, 13 januari 2020


Geplaatst in de categorie: werk

2.0 met 5 stemmen aantal keer bekeken 1.521

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)