inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1814 - 1903

poëzie (nr. 1.711):

Rijmelarij

Zo veel
Het filomeel-
gekweel
Verschilt van ’t schorre meeuw-
geschreeuw
En ’t rauw gekras
Van ’t ravenras,
Zoveel verschilt de Bard,
Wiens hart
Zich-zelf verplicht
Tot zang en dicht,
Van hem, die ook poëet
Zich heet,
Maar van gevoel noch geestdrift weet,
En enkel regels smeedt
En kneedt,
Als een, die slaafs zijn taak verricht.-
O zie! met doodsverf op ’t gezicht,
Met de ogen strak op ’t blad gericht,
Dat voor hem ligt,
Zit daar
Jan Rijmelaar;
En zwoegt
En ploegt
Aan zijn gedicht,
Alsof ’t een reuzenarbeid waar,
Voor mensenkracht te zwaar.
’t Gerimpeld voorhoofd van
De man,
Zijn wenkbrauwboog, zo laag hij kan
Op ’t oog gedaald
En neergehaald,
Zijn daar de blijken van.
Op eens! daar slaat hij ’t oog
Omhoog,
Daar staart hij strak
naar boven, O!
Wat deert mijn sukkel dan?…
Daar slaat hij, met een woest misbaar,
De linkerhand in ’t zwetend haar,
En hijgt en steunt zo zwaar:
Daar brengt zijn magere rechterhand
De ganzenveder, die ze omspant,
Stuiptrekkend naar zijn mond,
Mond, waar zij ’t woeden van zijn tand
Zo dikwijls ondervond.
Balorig stampt hij op de grond,
Verschriklijk rolt zijn blik in ’t rond;
Hij slaat zich voor de kop;
Hij grijpt zijn RIJMREGISTER op…
Daar leggen hem de ontsloten blaân
Nog eens zijn ijslijk nood-
lot bloot,
En siddrend staart hij ’t aan.
Daar valt hij ruglings in zijn stoel,
En, meer dan half in zwijm,
En snikt (wie laat zijn jammer koel?):
‘ Helaas!… ik… vind… geen… rijm!’
……………………………………………………….
……………………………………………………….
Hij werpt zich op zijn
legerstee,
Maar slaapt (o smart!) niet in;
Nog maalt die halve
regelsnee
De dichtworm door de zin.
In ’t eind bezwijkt hij voor ’t geweld
Des zoete slaaps. Maar nu beknelt
Een bange droom de rijmerheld,
Die hem met duizend angsten kwelt,
Hem rillende op de pijnbank stelt,
Alwaar de diepbeklaagbre bloed
Zijn vers voltooien moet.-
Het is hem of hij ’t doet,
En of de faam, door stad en veld,
Zijn zuur behaalde zege meldt…
Maar hij ontwaakt en ’t woord
Is voort,
En – vruchtloos nagespoord!

Ach, staak een pogen, rijmerstoet,
Met zoveel zweets betaald;
Zo u de ware dichtersgeest faalt,
’t Is vruchtloos wat gij doet!
Het is een ingeschapen gloed,
Die dichter maakt. Geen vlijt en zweet,
Geen duizend regelen saamgesmeed
Met moeite, zorg, en kunst,
Verheffen immer tot poëet;
En, schoon ’t u schamele domheid heet,
Die van gevoel noch vinding weet,
De muzen, dwaze rijmerdrom!
Ontzeggen u haar gunst;
Zij sluiten u haar heiligdom.
Ei, keer weerom!
En spaar uzelf ’t onvruchtbaar leed
Der distelige paân,
Die de eerzucht op doet gaan.
Geslacht, dat niet gewaardigd zijt
Tot Phebus’* hoge luit!
Verslijt
De tijd
Met veêl*-
gespeel;
Beschouw de houten kermisfluit
Als uw gerechte deel;
Maar strek, in onbesuisde vaart,
Geen handen naar de citer uit,
Voor waardiger bewaard!-
O gij, wie dichtvuur ’t hart niet blaakt,
Dat van verrukking gloeit!
Waartoe een enkle toon geslaakt,
Waartoe met beuzlend rijm
gelijm
Uw duizlig brein vermoeid?

En gij,
Die mogelijk Poëzij
Erkent in ’s rijmers lied;
In wie de geest dier bastaardij
Nog heftige bewondraars ziet,
Nog schutspatronen vindt,
Wat, ezels! maakte u zo ontzind?
Wat heeft uw oog verblind?

Zo schaart, wanneer de wijde mond
Eens luiaards opengaat,
Die, VAN de wijs en UIT de maat,
Langs gracht en straat
Zijn jammerdeunen horen laat,
De domme volkshoop zich in ’t rond,
En ieder staat
Genageld aan de grond.
Maar, als de zachte filomeel
Haar duizendtonenrijke keel
Ontsluit tot lief gekweel,
En ’t lied doorgalmen doet door ’t woud,
Dan gaat die zelfde hoop voorbij,
Die haar zo zuivre melodij
Voor slechte wildzang houdt.

Ach, maakte eenmaal uw dwaas-
heid plaats
Voor dichterlijk gevoel;
Ontvonkte eenmaal die gloed
Uw bloed,
Hoe liet u ’t beuzlend rijmen koel,
Hoe streelde u ’t dichtrenkoor
’t Gehoor,
Hoe zoudt gij hun verheven toon
Eerbiedigen als ’t ENIG SCHOON,
schoon,
Hoe ruiste u die in ’t oor!

In ’t oor?… o neen, de ware Bard
Dringt tot het hart
En ’t innigst leven door!

------------------------------------------------
Filomeel: nachtegaal
Phebus: bijnaam van Apollo, god van o.a. de muziek
Veêl: vedel; viool

Schrijver: Nicolaas Beets
Inzender: adm, 6 juli 2011


Geplaatst in de categorie: literatuur

3.0 met 4 stemmen aantal keer bekeken 2.339

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)