Mijn kind, ik ben niet rijk
Mijn kind, ik ben niet rijk,
Al ben ik niet zo arm als 'k lijk.
O, al bezit wordt wonderlijk,
Zodra men komt te leren
Wat rijkdom kan ontberen!
Eens had ik mij zo rijk gedacht,
Dat tot mij heel de stille nacht,
Onafgebroken wanhoopsklacht,
Rezen der wereld zangen
Van overwinning en verlangen.
Nu, in de stralen van de zon,
In 't water der gemene bron,
In 't blanke brood dat 'k werkend won,
Herproef ik reiner al de lusten
Wier lippen ik als eigen kuste.
Vaak, levend maar van hand in tand,
Een zwerver door der mensen land,
Zag ik in toegestoken hand,
Hoe klein en armlijk koperstuk
Tot klinkklaar goud werd van geluk.
Dus ben ik niet zo arm als 'k lijk,
Al ben 'k niet rijk;
Want al bezit is wonderlijk,
Omdat een mens alleen volkomen heeft
Wat hij verloren geeft.
Stemmen (1943)
Schrijver: P.C. BoutensInzender: adm, 15 februari 2012
Geplaatst in de categorie: filosofie