Uitboezeming
Neen, 'k was geen Zanger, stout en sterk,
Wie eigen kracht naar 't ruime zwerk
Op brede vleuglen uit deed schieten.
Ik ben een wormke, zwak en klein,
In eigen, in Gods oog onrein!
En, zo mijn zangen indruk lieten,
Hij wete 't, wie dit ondervond,
Dat, zo ik ooit als Dichter stond,
De galm, geslaakt op deze grond,
Een naadring was van hoger waarheid,
Eerst dichterlijk mijn geest verkond,
Maar op een onvergeetbre stond
Uit d' eigen vaderlijke mond
Mijn hart nabij gebracht met onweerstaanbre klaarheid.
Zo wens noch bied mij eer of lof,
Mij, arme kruiper in het stof;
Maar blijv', voor palm of erelover,
Slechts deze naam van mij bestaan,
(Zij ook mijn dichtervonk vergaan!)
Slechts dit getuignis van mij over:
Zijn Dichtkunst had haar tijd - die van een lentebloem; -
Maar Waarheid bleef zijn deel - de Levensboom zijn roem!
1836.
Inzender: Redactie, 26 februari 2012
Geplaatst in de categorie: psychologie