Hij konde lezen.
Een herder ging al vroeg door 't land,
En vond een net gevouwen
Papiertje, nam 't met rappe hand,
En dacht wat raars te aanschouwen.
Alleen vond hij tot zijn verdriet
Er schrift op; de arme herder
Versmeet het: lezen kon hij niet,
En treurig ging hij verder.
Nu kwam een andre wandelaar
Een stond daarna getreden.
Hij werd het briefje ras gewaar,
En las er op deez' reden:
‘Vriend, vóór de eik, die eeuwenoud
Zijn takken uit blijft strekken,
Dicht bij een vliet, in 't diepste woud,
Zult gij een schat ontdekken.
Ik hadde vriend noch maagschap meer,
Wie ik die konde schenken.
Wees rijk, doe goed, bedank de Heer;
Wil mijner soms herdenken!’
De lezer ging met vlugge tred,
Ontdekte 't aangewezen',
En stortte een vurig dankgebed.
Wel hem, dat hij kon lezen!
Gedichtjes voor kinderen (1849)
Schrijver: Prudens van DuyseInzender: Redactie, 15 april 2012
Geplaatst in de categorie: taal