Lentekamer
Nu vullen tulpen, meidoorn en seringen
Met lentejeugd de zware kamerluchten.
Gordijnen zwellen, zoel van lentezuchten.
Ik hoor van verre een enkle merel zingen.
Op 't zondoorlaaide purper der gordijnen
Gloeit, triomfantelijke brand, de prachtig-
Goudgele vlammentuil der tulpen, krachtig
De hoek beheersend waar zij licht doen schijnen.
Uit rein kristal verrijzen, fier als pluimen,
Bleek duivegrijs en avondblauw, seringen.
Het sterk aroom van meidoorn wil verdringen
Hun geur subtiel, die wil het veld niet ruimen.
En romigblank, gevlekt met rode stipjes,
Bloeit, verentêer, aan knoestig-bruine twijgen,
Bedwelmend-zoet, de meidoorn, - zacht al zijgen
De bloemeblaadjes, geurge liefdelipjes.
Bezaaiend blank het donkerblauw-fluwelen
Zwaar tafelkleed met lichte lentevlokken,
Etherisch-fijne aromensneeuw. - Hoe lokken
Die fluitgeluiden, die 'k de merel hoor kwelen!
Weg wiekt de vogel. - Loom als bloemenzuchten,
Eentonig-dromig, vult nu hommelgonzen
De kamerstilte... O wáarom wil zó bonzen
Mijn hart en wil de kamer me uit doen vluchten?
Weg wiekt de bij. - En meidoorn en seringen
En gele tulpen geurende als violen,
Zij zingen alle als harpen en violen. -
O lied van lente! 'k wou dat 'k mee kon zingen!
Inzender: adm, 2 mei 2012
Geplaatst in de categorie: jaargetijden