NACHT
In 't wijd gedachteloze ruim der nacht
Ligt er mijn ziel als een te blazen veder,
Die, opgenomen, kwam op de aarde weder
Na 'n winde-vaart gevallen schommel-zacht.
Gelijk met donzen pluizen gans omzwacht,
In molge schaûw ter rust gelaten neder,
Schouwt zij in 't aanzichtloze en volgt het teder
Geadem van 't gekamerte der nacht.
Blosloos ze ligt, als met gevouwen zwingen;
Volkomen wel in hare nacht volkomen;
Mijn ziel, die nochtans kent veel duistre dingen,
En veel nacht leed om vele levensdromen;
Zó, helder-klaar aanhoort ze in 't onverstaan
't Koele gekraai van een ontwaakte haan.
Gedichten, A. W. Sijthoff, Leiden.(1932)
Schrijver: Jacobus van LooyInzender: Han Messie, 20 oktober 2012
Geplaatst in de categorie: mystiek