HET NAAKTE MEISJE
Zij ligt, zo rijk in haar ontroerend naakt,
Zo argeloos, ontdaan van alle kleren:
Een kind niet radend wat het doet ontberen
En toch zo schoon, zo lieflijk en volmaakt.
Stil, als een bloem in schaduwen ontwaakt
Wier broosheid zelfs het zonnelicht zou deren,
Bloeit haar lichaam: mild-rose voor de tere
En diepe grond die somberkleurig vlaakt.
Vreemd: haar figuur zo jong en fijn-gebouwd
Doet niet de wilde hartstochten opbruisen
Van wie haar zoele heerlijkheid aanschouwt
Doch voert zijn denken naar een land van droom
Waar langs een weg de hoge bomen ruisen
En de avondlucht vervuld is met aroom.
Inzender: Redactie, 2 juni 2013
Geplaatst in de categorie: idool