Nacht. - Aan het open raam
Nacht. - Aan het open raam waar mijn begeerte huivert
van pijnigende weelde en blij-doorpriemend wee,
hoor 'k, in het wind-gewuif, van dag-gebroei gezuiverd,
gescheurd en moe de kreet der ongeziene zee.
Ik luister. En 't geschuif der zuiverende vegen
van flodder-wind, die hijgend-blij 't geluchte wast,
voelt zeulen in zijn joel en door zijn woelen wegen
de stem der zee die kreunt en wijkt, die huilt en wast...
- o Vreugde-winden, die mijn pijnlijk-open ogen,
die mijn gedachten manlijk aait en waaiend zoent:
geen schaatren heeft mijn oor voor diepre stem bedrogen,
geen sussen dat mijn ziel met eigen leed verzoent.
In norse toomloosheid, in koppig-taai weerstreven,
voel ik mijn rouw in mij gelijk de zee gebreid:
nóg wilder, waar ze in zich voelt huiveren en leven,
o Zee, het wéten van haar wrede oneindigheid.
Want, hoe ge mijne kreet in eigen grol mocht smachten,
o Zee; hoe 'k eigen drift om eigen trots verbeet:
nog dieper dan mijn rouw bijt, sterkend, de gedachte,
dat gij mij niet en kent en ik uw grenzen weet.
Inzender: Redactie, 2 december 2022
Geplaatst in de categorie: verdriet