inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1863-1923

poëzie (nr. 58):

Zeg, liefken, heugt

Zeg, liefken, heugt
U nog de vreugd,
Wen op het kabblend water,
Zo spiegelrein,
Als kristallijn,
Zo ruisziek van geklater,
Ons kleene boot
Daar vlugjes vlood
In 't maanlicht, dat er glanste;
Een notendop,
Zoals zij op
De golfjens dobbrend danste;
Een rozeblad,
Waarin een schat,
Een parel, lag te luchten:
Mijn bange bruid,
Die uit de schuit
Vol angst vaak wilde vluchten?

Waart gij weêr kalm,
De gouden galm
Eens nachtegaals bekoorde
Uw zieltjen zo,
Dat gij maar noô
Naar mijn gefluister hoorde,
En dat ter steê
Gij stemdet meê
In 's vogels lied van minne,
Als woudt gij hem
Met uwe stem
In 't kwelen overwinnen.
Uw stemme was
Zo klaar als glas,
Zo klaar als zilvren klokjens;
Wat klepten zij
Daar vlug en blij,
Wat klepten zij daar drokjes!

En hoger klonk,
Toen 't maantjen blonk,
Waar 't door de wilgen lachte,
Uw avondzang,
Wijl, droef en bang,
De vogel smolt in klachten.
Tot plots hij zweeg.
Een zuchtken zeeg
Van spijt hem uit de kele,
En nooit meer zong,
Hoe 't hart hem drong,
Die eertijds zo kon kwelen...
Maar zeg, waarom
Bleef immer stom
De stemme van uw harte,
Daar toch uw mond
Wel toontjens vond
Om 't zangertjen te tarten?

Nachtbloesems VII

Schrijver: Louis Couperus
Inzender: J.S., 11 februari 2002


Geplaatst in de categorie: liefde

3.0 met 35 stemmen aantal keer bekeken 6.921

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)