inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1815 - 1891

poëzie (nr. 2.370):

Sapientia

Grau, theurer Freund, ist alle Theorie
Und grün des Lebens goldner Baum.

Goethes’ Faust

Zeg mij waarom, ô Vrienden, wilt ge uw brein
Met allerhande dromerij bevrachten?
Is de geschapene wereld u te klein,
Dat ge immer ijlt naar ’t rijke der gedachten?
Is al ‘t genot dat de aarde bieden kan
Te zouteloos, te smaakloos u, mijn Vrienden?
Waant gij het heil op d’adem van de winden
In ’t ijdle ruim des schimmenrijks te vinden,
Dat geesten voert op tijdloos wolkgespan?

Verheven ja, waarachtig hoog verheven
Is ’t edel doel dat gij bereiken wilt,
Om welk gij steeds en jeugd en rust, en leven,
En waar genot van aardse wellust spilt.

Verheven ja, en schoon is ’t te beseffen
Hoe de Englen op hun vlerken zich verheffen
En voor de troon des eeuw’ge Jehovah
Met éne stem hem zingen Hosannah!

Verheven ja, en schoon is ’t te gissen
Der zielen g’heim, en door de duisternissen
Des hartes heen te dringen, om het woord
Te spellen dat de Adam heeft bekoord.

Verheven ja, en schoon is ’t te meten
De brede kreits van starren en planeten,
En hunne weg door alle heemlen baan,
Met geestenkracht, onfeilbaar na te gaan

Verheven ja, en schoon is ’t te lezen
Met open boek in gans het menselijk wezen,
Te weten hoe het logge of hete bloed
Het harte slaan en de aadren zwellen doet.

Verheven ja, en schoon is ’t in de kringen
Van hoger aard een harpenlied te zingen,
En aller oor te boeien aan het lied
Dat honingzoet uit uwe gorgel vliedt,

Verheven ja, en schoon is ’t, – aardse wormen!
Uw evenbeeld op Godes spoor te vormen,
En, zo als Hij, te scheppen uit het niet
Een gooch’ling waar ge uw ziele binnengiet.

Verheven ja, en schoon is ’t en verrukkend!
Eens heb ik ook, de zware schedel bukkend,
Mij op het eng en ingewikkeld spoor
Der dromerij en wetenslusts verloren;
Eens heb ik ook het wezenloze voor
Het werkelijk, het stoffelijk verkoren
De beker leeggestort van alle vreugd,
En in het zaligst tijdperk mijner jeugd
De ware bron van menslijk heil gedroogd.

Ô Prometheus, gij eeuwig zinnebeeld
Van ieder wie een God te volgen poogt,
Van ieder wie, om ijdle schimmenteelt,
Het heilig vuur aan Godes hemel steelt,
Rijs op! Rijs op! Getuig aan wie het vraagt
Hoe lang de gier u aan de boezem knaagt
Zeg mij waarom, ô Vrienden, wilt ge uw brein
Met allerhande dromerij bevrachten?
Is de geschaapne wereld u te klein,
Dat ge immer ijlt naar ’t rijke der gedachten?

Ô Vrienden, zeg, kan u de roem bekoren?
Voelt ge de zucht om uit de mond der faam
Uw naam als ene onvergangbre naam
Door de eeuwen heen te wedergalmen horen?

Wat is de roem? Een ijdel goochelspel
Dat enkel aan de dwazen mag behagen;-
De wijze kent het leven al te wel
Om al zijn heil aan wat gerucht te wagen.
’t Is heden feest! – Ga, zie, en word gewis
Wat eeuw’ge roem op onze wereld is!
’t Is heden feest! – Europa stroomt te saam
In Antwerps vest geleid door Rubens’s naam.

Kom, Vrienden, kom, doorwandel straat bij straat,
Bemerk het volk dat hupplend, lachend gaat,
En zegt u dan: Ja Rubens’s faam is groot,
Twee eeuwen zijn verdwenen sinds zijn dood,
En zie, hij leeft in ’s volks geheugenis
Als of hij pas van de aard verdwenen is!
Hoe klinkt zijn naam verrukkend stand bij stand
Met vreugdegejuich en drift uit aller mond!

Doch nader niet, wilt gij uw droom bewaren,
Zo dichte dat ’t gemommel van de scharen
U duidelijk, verstaanbaar worden kan,
Want dan verdwijnt het uiterlijke, dan
Leert gij dat Rubens’s naam op aller mond
Sinds lang, – doch nooit in iemands harte stond

Zeg mij waarom, ô Vrienden, wilt ge uw brein
Met allerhande dromerij bevrachten?
Is de geschaapne wereld u te klein,
Dat ge immer ijlt naar ’t rijke der gedachten?

Ô Vrienden, zie de waarheid als de schaar,
Ontblind uw oog en neem het leven waar
De schare mint en kent het waar verrukken
Zij mag een kus op vuur’ge lippen drukken,
Zij voelt de gloed des levens en zij vraagt
Zich nimmer toch waarom hun boezem jaagt;
Zij drinkt des levens beker, mint en leeft
En zoekt niet wie ’t al geschonken heeft
De onwetendheid is moeder van de lust
Het streelt mij niet als mij een meisje kust,
En dat ik haar een zoen mag wederbiên
Een aaklig rif door ’t poezlig vel te zien.

------------------------------
Sapientia - Wijsheid

Prometheus - Prometheus, een figuur uit de Griekse mythologie.
Bij de toebedeling van vaardigheden door de Griekse goden was de mens er bekaaid van afgekomen. Overmoedig stal Prometheus het vuur bij de Olympische goden en schonk het aan de mensen die zo hun creativiteit konden ontwikkelen.
Prometheus werd door oppergod Zeus gestraft voor zijn overmoed. Wraak viel hem ten deel: hij werd aan de berg Kaukasus gekluisterd waar adelaar Ethon elke dag zijn lever opat.

schaar - het publiek bij de Rubensfeesten

Schrijver: Johan de Laet
Inzender: Redactie, 25 april 2014


Geplaatst in de categorie: filosofie

4.0 met 6 stemmen aantal keer bekeken 629

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)