MEIREGEN.
Regen, regen, van de hemel
't Ledig luchtland tot aan de aarde
Vullend met het lichtgewemel
Uwer zilvren leliegaarde.
Stortend vluchtig nand vermengend
Met de bindkracht van uw zegen,
Zode en zaad een heildronk plengend,
Dat bet groen wordt langs de wegen,
0, ik hoor U over 't water
Fijne maliënkolders klinken
En, een sprookjesrijke prater,
Door het luistrend lover zinken;
Zie, van vleugjes paars beademd,
Wassen zich de reine weiden,
En de wilg laat blauw-omwademd
Paarlen uit haar haartooi glijden.
Ook ik zelf, in jong begeren,
Bid mijn lip en wang te laven,
Maar Uw mildheid wil mij leren
Beters dan die frisse gaven;
En gij zingt tot mijn gedachten:
Deelt U, breekt U, bruis van leven,
Duizend dorre gronden smachten
Naar de groeikus van Uw geven;
Breidt U uit tot klare plassen,
Lieflijke gestalten spieglend,
Doe dan hoog Uw waatren wassen,
Werelden en wolken wieglend;
Toef niet, spoedt U, talloze oorden
Moeten bloeien uit Uw weeën,
Moet Uw blijheid bont omboorden,
Vóor gij groet de zee der zeeën;
Regen, welk een glans om bomen,
Regen, hoe de beekjes schieten,
0, het schittert in mijn dromen,
En mijn vrije ziel gaat vlieten.
Herscheppingen (Velden en vruchten)
Schrijver: Aart van der LeeuwInzender: Redactie, 27 mei 2014
Geplaatst in de categorie: natuur