Utrecht
Geen stijl, maar des te meer karakter heeft de stad,
Een harde en benepen eigenzinnigheid,
Die zich de maat van alle dingen waant;
Een stugge sfeer, vol plotselinge volten -
De pleinen liggen meest terzijde van 't verkeer,
Dat, saamgeperst in zulke smalle geulen,
Dat reeds een sandwichman zijn houten vlerken schuurt,
Chronisch aan spijsverteringskrampen lijdt,
Nergens ter wereld
Heeft een kleinburgerlijker actualiteit
Zich zo voornaam versierd met het tot op de draad
Versleten goudbrokaat der middeleeuwen,
Nergens ook kraait de haan der mediocriteit
Zo oerparmantig koning;
Want waar men gaat of staat,
Hier wordt men, graag of niet, gelijkgeschakeld in
Een net van onverwrikbre middelmatigheid.
Wie langs de singels en de wallen gaat
Krijgt sterk de indruk, dat de banken daar
Voornamelijk zijn gesticht
Als dépendance van 't oudemannenhuis
En voor 't gedobber van een kinderkar.
Voorts vindt men nougatkramen,
Bij voorkeur niet te ver verwijderd van een urinoir;
Een baan, zo doods en leeg,
Alsof hij enkel zondags wordt begaan
Door het boetvaardig regiment der hoge hoeden;
Want wàt men ook in 't nadeel zeggen kan
Van dit verpaapte china,
Die woestenij der anonimiteit met zijn intieme oasen,
Niet dat de godsdienst er niet welig tiert,
Noch dat op het gelaat niet met predestinatieletters staat:
"De heer is mijn banier".
Inzender: Redactie, 30 mei 2014
Geplaatst in de categorie: woonoord
Hij was wel cru en cynisch over zijn woonplaats. Bovendien oordeelt hij somber over de schone uitstraling van Utrecht. De godsdienstkwezelaars krijgen er terecht van langs, maar hij geeft hen te veel macht, terwijl de stad in feite van grotere allure getuigt.