Ontembaar is in mij het wreed verlangen
Ontembaar is in mij het wreed verlangen
Als van een tijger, aan te grijpen met
Mijn hakende verstand, het Al, en het te klauwen,
Tot het ligt uitgerafeld voor mij heen.
Maar in het wrede ogenblik, wanneer
De greep, machtig zich uitstrekt naar de zee,
De zon, het manenschild, de ronde luchten
Waarop het wijnrood uit de vaten werd gemorst,
In dit opschreeuwende moment, weerhoudt
Iets mij, te scheuren, en ik zie de prooi,
En krijg het lief,
En kniel, en wil het in mijn armen nemen.
O Gij oneindigheid van zon, en zee, en strand,
En woud, en stroom, en dier, en mens, en plant,
En kleur, en zacht bewogen fijne luchten,
Hoe wilde ik scheuren, en hoe min ik U.
Uit liederen der gemeenschap III (1922)
Schrijver: Abraham van CollemInzender: Redactie, 27 juni 2014
Geplaatst in de categorie: individu