inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1876-1931

poëzie (nr. 2.513):

NAJAAR

Ons lokt tersluiks een zomerdroom
Terug naar 's hemels regiment,
Wij zoeken weer Gods blauwe stroom
Wiens bedding grens noch bodem kent.

Wij waren 't ook zo lang gewoon
Met elke luide leeuwerik
Te ontstijgen naar dit eeuwig schoon
Ons aard-gebonden ogenblik.

Wij zagen hoe de donkre grond,
Uit zwaarte, lichte wondren schiep,
Of hij van 't duister opwaarts stond
En met zijn bloei den hemel riep.
En met zijn bloei den hemel riep.

Niets boog zich neer, de zuivre zon
Schonk elk verlangen wiek en lied,
Ook onze ziel sprong als de bron,
Die uit zijn schacht ten hoge schiet.

Voorbij, vergeefse erinnering —
De nieuwe vorst verzet de wet —
Wij knielen saam in schemering
Diep neder aan zijn lemen bed,

Aanvaardend hoe 't mild licht niet meer
Ons strijdbaar wensen wakker straalt,
Maar voor de huldging van zijn heer
Langs mistentrap ter aarde daalt.

Schatplichtig wordt ons lichaam, warm
Dampt uit het land een geur van wijn -
Mocht nu een blank-omvangende arm
Lijfs lome lust tot peluw zijn!

En rondom ruist en ploft de val
Van wat door maanden luistrijk leeft
Slechts daarvoor dat het eindlijk al
Zijn pracht het zand te spijzen geeft.

En wij ? — dekke' ons de dorre blaân
Al naar ons líjf tot rusten rijpt,
Of is 't alleen om 't eedler gráan
Dat oogster dood de zeisen slijpt?

Liederen en balladen (1911)

Schrijver: Aart van der Leeuw
Inzender: Redactie, 29 november 2014


Geplaatst in de categorie: jaargetijden

3.0 met 3 stemmen aantal keer bekeken 511

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)