AVOND-BESPIEGELING IN EEN BOS
Gij blijft opnieuw hun kroost ter kalme rustplaats strekken,
En ras, ras zal uw loof ook hun gebeente dekken.
Oneindige! mijn hart smelt weg in stil geween.
't Verandert al wat is, behalve Gij alleen!
Waar werelden ontstaan, en werelden verzinken,
Waar zonnen doven, en weer nieuwe zonnen blinken,
Blijft gij dezelfde, staag der Eedlen lof en vreugd,
De schrik der Bozen, en de toevlucht van de Deugd.
Het vroegste Voorgeslacht mocht op uw macht vertrouwen,
En 't laatste Nakroost zal nog op uw goedheid bouwen,
Verwoesting ware in 't rond, zo lang de Tijd gebiedt,
De worm ontzinkt de worm, maar uwe Liefde niet!
Ik zie, ik zie alree de grote morgen dagen,
Die moeite en kwelling uit de Schepping weg zal vagen,
De dood geeft zijnen roof, het graf zijn schatten weer,
En in het groot Heelal woont gene ellende meer.
God! zou bij dit verschiet mijn hart van vreugd niet zwellen?
Zou ik mijn noodlot hier niet juichend tegensnellen?
Ja, of ik rozen oogste, of onder doornen kwijn,
't Is groot een schepsel Gods, maar groter mens te zijn!
O Deugd! o Godsdienst! gij doet al mijn moed herleven;
Met u kan ik gerust naar mijn bestemming streven;
Met u treed ik zo kalm mijn jongste rustplaats toe,
Als ik dit woud verlaat, en naar mijn leger spoê.
1793
Inzender: Redactie, 16 december 2014
Geplaatst in de categorie: religie