Zonsopgang
De nacht is oud; door de stilte, de lamp die suist,
En de branding, die op de rotsen,
Ver, ver onder 't venster, bruist;
Vóór moeë ogen een hand;
Op gezichts verduisterde veld
Beelden uit jonkheids land; -
En 't vertederde hart ontwelt
Erinnerings dankbaar loon:
‘O leven,
Gij zijt zoet, gij zijt schoon!’
Door 't venster schemerings eerste matblauwe schijn;
En de hand, van voor 't opene raam,
Opent, naar zee, het gordijn;
En het hart proeft een oud leed zilt
Als de lippen het zilte schuim;
En het bloed rumoert wild
Als de wind die rumoert door het ruim;
En de spier van het hart snoert saam
Bij de wild opstormende hoon:
‘O leven,
Gij zijt bitter en schoon!’
Zón...! en de oceáán wordt vúúr en ogenblíklijk verstilt
De wind en de ontroering der zee zwicht
Die in teerdere ritmen rilt;
En het hart wordt kalm als de zee,
En de stem der driften zwijgt,
En de heugnis van weedom en wee; -
Dan het stillere hart ontstijgt
Zijn innigste, opperste toon:
‘O leven, leven,
Gij zijt goed, gij zijt schoon!’
Onze eeuw (1908)
Schrijver: Geerten GossaertInzender: Redactie, 1 januari 2015
Geplaatst in de categorie: welzijn