De jonge zeeman.
'k Ben zeeman; - van echt Hollands bloed,
Heb ik mijn lust in 't varen;
Vindt gij aan wal het leven zoet,
Ik zwalp liefst op de baren,
En, ben ik jong, vaak is de orkaan
Me toch al over 't hoofd gegaan:
Hoezee!
'k Ben zeeman; - hier op 't nuchter strand
Wil 't mij niet lang behagen;
Veel liever hoor ik door het want
De winden buldrend jagen.
Ha, wat een pret, als 't roezig spookt,
De golfslag rolt, de pekel kookt!
Hoezee!
'k Ben zeeman; - onder 't felst geblaas,
Als we over 't water vliegen,
Klim ik getroost in mast en ra's
En laat me er lustig wiegen;
En blies de wind ook feller nog,
Ik hoorde er 't bootsmansfluitje toch:
Hoezee!
'k Ben zeeman; - komt maar weer de bries
De slappe zeilen stijven,
'k Zeg allen dan getroost adies,
Die op het droge blijven;
'k Zeg: Ouders, treurt toch niet om mij,
Ik heb een leven vrij en blij:
Hoezee!
Ha! eerstdaags gaat het weer in zee;
't Land schijnt dan weg te zinken,
En spoedig zie ik van de ree
Slechts 't hoogste duin nog blinken.
'k Roep dan: Adies, mijn vaderland!
Wij zeilen naar 't Javaanse strand:
Hoezee!
Proza en poëzie (1880)
Schrijver: J.J.A. GoeverneurInzender: Redactie, 2 maart 2015
Geplaatst in de categorie: reizen