inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1834 - 1899

poëzie (nr. 2.700):

Meester-zangers.

Des morgens, bij het strelend zonnegloren,
Stijgt Meester Leeuwerk uit het dromend koren.
Hel trillend, fel schettrend klinkt zijn zonnezang;
De lovers, heesters luistren bevend... bang
Dat hun een toontje zoude gaan verloren.
Geliefde vogel, ik mocht u aanhoren.
o Leer me zingen, Meester? 'k Zing u dank! -
Bemin, riep hij, want liefde is zoet gezang.

't Is lentenacht, 'k ben in het bos aan 't dwalen,
'k Verneem het roerend lied der nachtegalen.
Mijn hert, betoverd, wil in 't grensloos gaan:
Ik zie der liefde en ook des lijdens traan.
'k Wil liefde met de zielegoedheid helpen,
'k Wil smerten troosten, elke ellende stelpen...
o Meester, leer mij trouw uw wondren klank,
Gevoel, leert hij; gevoelen leert gezang.

Ginds waait de wufte wind door wilgenbomen,
Hoe zalig in hun schaduw diep te dromen!
De wind, stil fluistrend, draagt de bloemengeur
Van wei tot wei, verdrijvend dwaas getreur.
Opééns begon hij breed te blazen, blazen;
Men hoorde bomen bruisen, stromen razen...
o Leer me, wind, uw orglend koorgeklank? -
Denk diep, galmt het, want denken wordt gezang.

Ik sta aan 't duin. Rondom grolt dol de donder,
De baren brullen, buitlen op en onder.
Door dwarlend, huilend, schuiflend stormgedans,
Slingren bliksems hun geelgroene glans.
Ter duine stuift het siddrend zand in wolken;
De wolken barsten bang, als waterkolken.
o Meesters, drijft in mij die driftendrang? -
Vloek 't kwaad, vloek smaad, door uwe stoute zang!

Ik zag een maagd, een schoonheidsengel knielen,
Voor 't outer Gods; een innig rein bezielen
Straalt uit heure ogen; uit de rozenmond
Stroomt hemelzoet gebed, tot vreêverbond
Der mensen. Handen, boezemwaarts gevouwen,
Getuigen van haar zalig Godsvertrouwen.
o Geef, vervoering, mij heur zilvren klank! -
Bid, zong ze teer, want bidden is gezang.

‘Volk op! de rode vane stout verheven!’
Zo tieren zij, door afgunst trots gedreven,
In 't wee der duisternis, door euveldaden rood...
Zij, die op 's volks ellende buitten laf en snood,
Vergeten 't vaderland, met 't vreemde draven...
Doch 't volk, verlicht, veracht die logenslaven,
En zingt een zang, verdelgend vuige dwang.
o Leer mij, Meester Volk, die vrijheidszang!

Ten krijgewaart! De vijands komen... komen!
De Vorst spreekt: reeds vloot 't bloed met stromen, stromen.
Soldaten, op! Uw moed is landes kracht en eer...
Ik snel vooruit met 't zwaard, volg mij ten landesweer!
Ach, hoort men moeders angstig snikken, wenen...
Vooruit! de vijand vlucht verslagen henen...
Daar klinkt een zegekreet, als donderklank! -
Soldaten, leer me fier die heldenzang.

Aan 't wiegje zit de moeder droef te wiegen,
Verjaagt voorzichtig de arge ronkersvliegen.
Het zieke kindje slaapt niet, jammert treurend voort...
Zacht klinkt uit 't moederhert een heilig liefdewoord:
Een liedje door de Schepper ingegeven,
Een moederzang, de reinste bron van 't leven!
En 't kindje sliep... God, zucht de moeder, dank!
Zij leert: o, gans de moeder is gezang.

Gedichten (1895)

Schrijver: Emanuel Hiel
Inzender: Redactie, 13 juni 2015


Geplaatst in de categorie: muziek

4.0 met 1 stemmen aantal keer bekeken 358

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)