De Bergbries
De bergbries rilt door 't water voort
Dat rint door beek en rotsge spleet,
Mos groeit op blok en vochtge boord,
De varen wiegt, de spar stijgt heet
In zon: haar wortel, kronklend, schoort
De rechte stam, het naaldrijk groen,
En eik en beuk hun weidser dracht
In 't bos blinken en welken doen,
Tot waar in dag-doorschimde nacht
De drop weer glinstert en de vaart
Van 't water vonkt plast en bedaart
En schiet langs gladbegroende steen,
Licht in, licht uit, door weiden heen.
En waar de bomen schaduw wuiven
En als kwikzilver 't razend nat
De wiegelende bloem bespat,
Buigt zich de wandlaar warm en mat
Van 't stijgen, knielt en drinkt zich zat
Aan 't leven dat de stroom bevat,
Dat vóór de stroom de wind bezat,
Dat uit de ether hem gegeven
Een vlaag is van het eeuwig leven,
Verschonken voor de moede mond
Van mens die het, verdorstend, vond
En altijd weer en altijd meer
Begeert - wat niemand ooit ontbeer' -
De etherdronk, die ziel van 't Al,
Die bries, die drop, die water-val,
Die vonk van zon-gelijke koelt
Die zilvrig door de wereld spoelt
En kelen trekt en krachten wekt
In 't lichaam dat langs de aarde trekt
En op zijn eeuwig-vreemde reis
Begeert dat hem die vloeistof spijz'
Die meer dan vaste vrucht en dier
Hem vult met aards, en hemels, vier.
De Beweging, jrg 4 (1908)
Schrijver: Albert VerweyInzender: Redactie, 25 juni 2015
Geplaatst in de categorie: natuur