inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie van Hermanus Asschenberg(h)

1726 - 1792

poëzie (nr. 5):

De drie ambachten.

Een zekere iemand kwam bij zekre Predikant,
(Ik meen 't was in Zuid-Beveland.)
Die hij zeer nedrig bad aan hem een gift te geven,
Tot ondersteuning van zijn leven.

Hoe! sprak de Predikant, verwonderd zijnde: gij
Komt mij ordentlijk voor, en vraagt ge een gift van mij?
Ja, zei hij, ja, mijnheer! 'k ben tot die stap gekomen,
Opdat mij 't leven niet door honger word' benomen.

Kent gij geen ambacht? vroeg hij weer,
Ja; ik ken er drie, mijnheer:
Het stratenmaken, 't knopenmaken,
En 't brillenslijpen; dat zijn alle drie mijn zaken.

Wel, vroeg hij, waarom bleef ge aan 't stratenmaken niet?
Och! dat 's een werk, mijnheer, dat niets baart dan verdriet:
Men heeft thans zo veel ommewegen,
Dat aan de rechte weg geen sterfling ligt gelegen,

Waarom die ook niet slijt. Wel, 't knopenmaken dan?
Dat 's iets, waarbij geen mens de kost ooit winnen kan,
Was 't antwoord: wie dit waant, vindt zich gewis bedrogen:
Men hoort thans veel te veel van haken en van ogen.

Nu, 't brillenslijpen?.... och mijnheer!
Dat 's nog het ergst van all'; geloof mij, op mijne eer:
Want op het goede wordt geheel geen acht geslagen;
Dies is een bril onnut in dees bedroefde dagen;
En 't kwaad, dat dag aan dag geschiedt,
Is 't, dat men door geen bril, maar door de vingers, ziet.

Vaderlandsche letteroefeningen, jrg.1794

Schrijver: Hermanus Asschenberg(h)
Inzender: Redactie, 8 juni 2017


Geplaatst in de categorie: werk

4.0 met 4 stemmen aantal keer bekeken 1.333

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)