Men kàn geen vlammen als een gouden vloed
Men kàn geen vlammen als een gouden vloed
Uit éen vaas gieten in een andre vaas:
Daarbinnen branden ze en een bevend waas
Gloeit door het hulsel heen met halve gloed.
Open het nooit – het is zo schoon, en ’t moet
Zó schoon zijn, blijvend in die zelfde plaats:
Die vlam zal niemand zien: zij zal, helaas!
Zichzelf verteren, daar haar niemand voedt.
Brand niet zo luid, mijn ziel! waaróm zo luid?
Gij weet toch, dat ge alleen en stil moet zijn;
En veel begrijpen, daar me’ ú nièt verstaat;
Gloed bréngt geen gloed voort, ziel! úw gloed vergaat
Weldra, die grote, en zie, een schone schijn
Is om u, maar die ook dooft aanstonds uit.
Inzender: Redactie, 6 oktober 2017
Geplaatst in de categorie: filosofie